De casus is als volgt: de accountant meldt aan de gemeenteraad dat aan zijn griffier variabele beloningen zijn toegekend in de jaren 2014, 2015 en 2016. De variabele beloning over 2014 is krachtens de WNT nietig en dus onverschuldigd betaald.
Er ontstaat discussie over de vraag: hoe zit het met de jaren 2015 en 2016. De minister treedt niet op tegen variabele beloningen die in 2015 en 2016 zijn toegekend, mits deze niet het bezoldigingsmaximum overschrijden. In deze casus is dat laatste niet het geval. Het discussiepunt is nu: zijn in deze casus de variabele beloningen over 2015 en 2016 desondanks onverschuldigd betaald door de werkgever van de griffier? Ofwel, de vraag andersom gesteld: maakt het rijksbeleid dat met ingang van 2015 wordt gevoerd dat er in deze casus met betrekking tot de variabele beloningen over 2015 en 2016 geen sprake is van een onverschuldigde betaling?
Variabele beloningen waren ingevolge artikel 1.6, derde lid
van de WNT nietig. Echter, zoals bij brief aangegeven door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal (Kamerstukken 1 2015-2016, 32600, O, p. 3), zal bij de
handhaving vanaf boekjaar 2015 niet worden opgetreden tegen variabele
beloningen, wanneer deze niet leiden tot een overschrijding van het
toepasselijk bezoldigingsmaximum. U geeft aan dat er in deze casus geen sprake
is van een overschrijding van het toepasselijk bezoldigingsmaximum. In deze
casus is er volgens het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties met betrekking tot de variabele beloningen over 2015 en
2016 dan ook geen sprake van een onverschuldigde betaling.