Bij een instelling onder de WNT worden belaste vergoedingen ondergebracht in de vrije ruimte van de WKR. Om die reden worden deze vergoedingen voor de topfunctionarissen niet gezien als looncomponenten. Maar wat als de totale vrije ruimte wordt overschreden?
Ingevolge artikel 2, tweede lid van de Uitvoeringsregeling geldt dat de vergoedingen
en verstrekkingen die als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste
lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 zijn
aangewezen, waaronder begrepen de gerichte vrijstellingen als bedoeld in
artikel 31a, tweede lid, van die wet en op nihil gestelde verstrekkingen als
bedoeld in artikelen 3.7,
3.9 en 3.10 van de
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011, niet tot de bezoldiging in
de zin van de WNT worden gerekend. Of de betreffende vergoeding of verstrekking
binnen dan wel buiten de vrije ruimte van de WKR valt, is daarvoor niet
relevant. Relevant is alleen of die vergoeding of verstrekking met inachtneming
van de fiscale regels terecht wordt aangemerkt als eindheffingsbestanddeel en
dit is toegestaan door de fiscus. Daarvoor is met name relevant of de
vergoeding of verstrekking aan het zogenaamde gebruikelijkheidscriterium (zie
paragraaf 4.2, blz. 35, van het Handboek loonheffingen, uitgave 1 juli 2019,
van de Belastingdienst) voldoet. Als daaraan niet wordt voldaan, is (voor wat
het meerdere betreft) sprake van loon van de werknemer en daarmee van
bezoldiging in de zin van de WNT.