Werkgever en werknemer (onderwijsstichting) hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten (wederzijds goedvinden). Vanaf 01-09-2024 is werknemer vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.
Feitelijke einddatum is 1 november 2024. Derhalve is er sprake van een uitbetaling van 2 maanden, waarop vrijstelling van werkzaamheden van toepassing is. Werknemer valt onder de CAO primair onderwijs. Op grond van de CAO primair onderwijs is sprake van een opzegtermijn van 3 maanden.
De vrijstelling van werk zoals opgenomen in artikel 10, tweede lid onder c van de beleidsregels WNT 2024 is niet expliciet opgenomen in de CAO. Wel is de opzegtermijn opgenomen in de CAO.
Is onze conclusie juist dat, ondanks dat er sprake is van een wettelijke opzegtermijn en een opzegtermijn volgens de CAO, deze uitkering alsnog als uitkering wegens beƫindiging van het dienstverband dient te worden aangemerkt?
Uw conclusie is juist, als de vrijstelling van
werkzaamheden inderdaad niet expliciet in de cao is opgenomen. Op grond van artikel
10, tweede lid, onderdeel c, Beleidsregels WNT, zoals die bepaling sinds 2022
luidt, moet de vrijstelling of ontheffing van de verplichting tot het
verrichten van de functie of van andere werkzaamheden gedurende de in artikel
672, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde termijn van
opzegging rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeien uit een
algemene bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst of van een van
toepassing zijnde collectieve regeling die is overeengekomen met verenigingen
van werknemers of ambtenaren die bevoegd zijn afspraken te maken over
arbeidsvoorwaarden, of uit een wettelijk voorschrift.