Afbouw overgangsrecht in combinatie met optische overschrijding (WNT)
Onderstaande een korte omschrijving van de casus omtrent de WNT met de vraagstelling.
Casus:
Een bestuurder van een zorginstelling heeft gedurende de jaren 2014-2017 recht op behoud van bezoldiging, daar het overgangsrecht van toepassing is.
De bezoldiging ultimo 2013 mag hiermee worden behouden gedurende de jaren van het overgangsrecht 2014-2017. De bezoldiging ultimo 2013 bedroeg € 225.000.
In 2017 heeft een optische overschrijding plaatsgevonden van de individuele WNT-norm. De betaalde bezoldiging in 2017 bedroeg € 246.000. Deze bezoldiging bestaat uit de bezoldiging 2017 van € 224.000 en een nabetaling van € 22.000 over voorgaande jaren. In 2017 blijft de bestuurder hiermee binnen de individuele WNT-norm, de optische overschrijding is toegelicht in de jaarrekening. Conform het Uitvoeringsbesluit hebben wij de ontvangen nabetaling toegerekend aan het eerdere kalenderjaar waarop deze betrekking heeft (artikel 3, lid 2 Uitvoeringsbesluit WNT). De nabetaling heeft er niet toe geleid dat er sprake is van een overschrijding van de individuele WNT-norm over de jaren 2014-2016. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een onverschuldigde betaling over de jaren 2014-2017.
In 2018 vindt het eerste jaar van de afbouw plaats. De afbouw in 2018 bedraagt: 25% x (bezoldiging 2017 minus sectorale norm 2014).
Vraag:
In 2018 vindt het eerste jaar van de afbouw plaats. Wat wordt er verstaan onder ‘bezoldiging 2017’ en wat is de basis voor de berekening van de afbouw in 2018?
Artikel 3 lid 1 Uitvoeringsbesluit stelt immers dat een component van de bezoldiging wordt toegerekend aan de bezoldiging van het kalenderjaar waarin deze component in de salarisadministratie wordt verwerkt.
Artikel 3 lid 2 Uitvoeringsbesluit stelt dat voor toetsing van het toepasselijke bezoldigingsmaximum kan, in afwijking van het eerste lid, een component van de bezoldiging die betrekking heeft op een eerder kalenderjaar dan waarin deze in de salarisadministratie wordt verwerkt, onderscheidenlijk ten laste van het resultaat van de rechtspersoon of instelling, toegerekend worden aan het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Zoals beschreven in de casus is artikel 3 lid 2 toegepast in de evaluatie van het bezoldigingsmaximum. Echter, ziet dit lid enkel toe op evaluatie van het bezoldigingsmaximum. Dient hieruit (artikel 3 lid 1) geconcludeerd te worden dat de afbouw in 2018 dient worden berekend op basis van de betaalde bezoldiging 2017 zijnde € 246.000 (dus incl. de nabetaling welke in 2017 heeft plaatsgevonden)? Of dient bij de afbouw in 2018 worden gerekend met de bezoldiging in 2017 excl. de nabetaling, dus met € 224.000?
Reacties