Welke bezoldiging is het uitgangspunt voor de afbouwregeling?
In de infographics inzake de toepassing van het overgangsrecht wordt uitgegaan van de bezoldiging in het laatste jaar van de gedoogperiode als basis voor de afbouw. In de wet staat in artikel 7.3 lid 9 WNT dat als basis zou moeten gelden de bezoldiging zoals genoten in de eerste vier jaar van de gedoogperiode. Op grond hiervan kan worden gelezen dat het gemiddelde van de bezoldiging in de gedoogperiode of zelfs de hoogste bezoldiging in deze vier jaar als basis kan worden genomen voor de afbouwperiode.
Er is immers een aantal situatie denkbaar, waardoor de bezoldiging in het laatste jaar van de gedoogperiode lager is dan in het eerste jaar. Denk hierbij enerzijds aan een vrijwillig gekozen verlaging of afzien van indexering, maar anderzijds bijvoorbeeld aan een korting op salaris wegens ziekte.
In deze situaties kan naar mijn mening op grond van artikel 7.3 lid 9 als basis voor het overgangsrecht uitgegaan worden van de hoogste of ten minste het gemiddelde van de bezoldiging.
Bent u dit met mij eens?
Reacties