Datum beëindiging topfunctionaris

Discussie gestart door NLaNLa .
Begonnen op . Geplaatst in categorie: Bezoldiging.

Casus: Een topfunctionaris treedt uit dienst per 15 maart 2020. In de vaststellingstellingsovereenkomst is overeengekomen dat de topfunctionaris met ingang van 1 januari 2020 niet meer als bestuurder van de WNT-organisatie functioneert. Zowel materieel en formeel als niet (ook uitschrijving bij de KvK). Deze functionaris is tevens in de periode 1 januari 2020 tm 15 maart 2020 vrijgesteld van werkzaamheden onder doorbetaling van de bezoldiging.

a) Aangezien de (voormalig) bestuurder geen topfunctionaris meer is per 1 januari 2020 is opname in de WNT-verantwoording 2020 in de onderdelen 1a tm 1g niet van toepassing. Uiteraard worden de vergelijkende cijfer uit 2019 wel opgenomen.
Deelt u deze mening ?

b) De ontvangen bezoldiging in de periode van non-activiteit 1-1 tm 15-3 wordt verdisconteerd in de maximale beëindigingsvergoeding van 75.000 EUR. Welke componenten van de bezoldiging in de periode 1-1 tm 15.-3 dienen te worden verdisconteerd in beëindigingsvergoeding in het kader van de non-activiteit.
Met verdiscontering wordt bedoeld: Beëindigingsvergoeding plus bezoldiging non activiteitperiode = 75.000 EUR.
Dienen naast het brutoloon, vakantiegeld en eindejaarsuitkering ook de beloningen betaald op termijn (oftewel werkgeversdeel pensioenpremies) eveneens te worden verdisconteerd met de beëindigingsvergoeding? Of kunnen deze componenten van de bezoldiging (verplicht werkgeversdeel van de pensioenpremies) worden aangemerkt als uitkeringen die rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeien uit een wettelijk voorschrift en de collectieve arbeidsovereenkomst  en zijn daarmee voor de WNT geen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband en worden derhalve niet door de WNT genormeerd. Deze hoeven ook niet openbaar gemaakt te worden. Zie artikel 2.10, WNT.

c) De functionaris ontvangt bij uit diensttreding een afrekening van niet genoten wettelijk opgebouwde vakantiedagen, die zijn opgebouwd voor de non activiteitsperiode. Deze dagen kunnen op basis van artikel 3, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling WNT worden teruggerekend c.q. toegekend aan 2019.
In 2019 is voldoende ''ruimte'' tussen bezoldiging en norm, waardoor dit niet zal leiden tot een overschrijding van de WNT norm in 2010. Aangezien de bestuurder met ingang van 1 januari 2020 geen topfunctionaris meer is, wordt dit niet verantwoord in de WNT-opgave 2020.
Deelt u deze mening ?

d) Tot slot heeft de voormalige bestuurder in de periode 1-1 tm 15-3 een volgens de CAO verplichte toelage gekregen. Is deze volgens de CAO verplichte toelage een onderdeel van de componenten van de non-activiteit bezoldiging en daarmee verplicht te verdisconteren met de beëindigingsvergoeding ? Of wordt deze toelage aangemerkt als een

uitkering die rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit de  collectieve arbeidsovereenkomst en is daarmee voor de WNT geen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en wordt derhalve niet door de WNT genormeerd. Deze toelage hoeft derhalve ook niet openbaar gemaakt te worden. Zie artikel 2.10, WNT.

Reacties

  • De reactie van HelpdeskWNTHelpdeskWNT .
    Lid van de Redactie Min. BZKArray Reactie geschreven op .

    Uw vraag houdt een verzoek om casusbeoordeling in. Aan verzoeken om casusbeoordeling wordt niet voldaan en kan ook niet worden voldaan. BZK beperkt zich op het forum tot het geven van wetsuitleg. Uit deze wetsuitleg zou u de antwoorden op uw vragen moeten kunnen destilleren.

    Op grond van artikel 2.10, eerste lid, WNT mogen partijen geen uitkeringen overeenkomen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75.000. In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband bedragen de uitkeringen ten hoogste € 75.000, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband.

    In artikel 2.10, derde lid, eerste volzin, WNT is bepaald dat bezoldiging over een periode waarin de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, aangemerkt wordt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband. Onder bezoldiging moet in dit verband worden verstaan wat de WNT daar in de regel onder verstaat: de som van de beloning, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn (zie ook artikel 1.1, onderdeel e, WNT). In tegenstelling tot wat is geregeld ten aanzien van de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband, gelden er geen uitzonderingen op de door de WNT genormeerde bezoldiging ingeval van bezoldiging die rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een algemene bepaling van een cao.

    De werkgeverspremies en –bijdragen voor beloningen betaalbaar op termijn, waaronder pensioen, tellen dus mee, ook als ze gebaseerd zijn op een cao, in de bezoldiging die op grond van artikel 2.10, derde lid, WNT aan de uitkering wegens beëindiging van het dienstverband wordt toegerekend.

    Hetzelfde geldt ook voor de (verplichte) toelage op grond van de cao, voor zover deze tot de bezoldiging behoort en voor zover deze aan de periode van non-activiteit kan of moet worden toegerekend. In artikel 2, eerste lid, onderdelen d, f, g en h, Uitvoeringsregeling WNT zijn voorbeelden opgenomen van toelagen of met toelagen vergelijkbare componenten die tot de bezoldiging worden gerekend. Bij gebrek aan informatie over aard en inhoud van die toelage, kunnen wij daarover echter geen uitspraken doen.

    De datum waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt, wordt op grond van artikel 2.10, derde lid, tweede volzin, WNT aangemerkt als datum waarop het dienstverband is geëindigd. Afgaande op de informatie in uw vraagstelling, zou die datum in dit geval 31 december 2019 (kunnen) zijn.

    Op grond van artikel 2.10, vierde lid, WNT is artikel 2.10, derde lid, WNT overigens niet van toepassing indien de topfunctionaris, in de periode vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband, geen taken meer vervult op grond van een algemene bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een van toepassing zijnde collectieve regeling die is overeengekomen met verenigingen van werknemers of ambtenaren die bevoegd zijn afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden, of een wettelijk voorschrift.

    Artikel 2.10, derde lid, WNT is evenmin van toepassing indien sprake is van:

    • a. een schorsing als ordemaatregel, hangende een onderzoek;
    • b. het opnemen van resterende vakantiedagen vóór de beëindiging van het dienstverband; of
    • c. onvrijwillige non-activiteit als bedoeld in artikel 10 Beleidsregels WNT 2021.

    Uit uw vraagstelling blijkt niet dat deze uitzonderingen op artikel 2.10, derde lid, WNT aan de orde (kunnen) zijn, maar volledigheidshalve vermelden wij deze toch.

    De afkoopsom van niet-opgenomen vakantiedagen behoort, ook ingeval deze wordt betaald bij beëindiging van het dienstverband, tot de bezoldiging. Zie artikel 2, eerste lid, onderdeel i, Uitvoeringsregeling WNT. De aanspraak ofwel het recht op die afkoopsom vloeit immers voort uit het dienstverband en niet uit de beëindiging daarvan.

    Betaling van bezoldiging uit hoofde van het dienstverband met de topfunctionaris moet op grond van artikel 3, eerste lid, Uitvoeringsregeling WNT worden toegerekend aan de bezoldiging in het kalenderjaar waarin deze component in de salarisadministratie wordt verwerkt of, indien de component niet in de salarisadministratie wordt opgenomen, in het jaar waarin de component ten laste van het resultaat van de rechtspersoon of instelling komt. Dit geldt op dezelfde wijze voor nabetaling van bezoldiging uit hoofde van het (vroegere) dienstverband met de topfunctionaris, ook nadat deze zijn of haar werkzaamheden als topfunctionaris in het voorgaande boekjaar heeft beëindigd.

    Voor zover er (uitgaande van uw vragen) in boekjaar 2020 sprake is van (na)betaling van bezoldiging aan uw topfunctionaris, zoals bijvoorbeeld in uw geval de afkoopsom voor niet-opgenomen vakantiedagen en (mogelijk) de toelage op grond van de cao, voor zover deze toelage niet op grond van artikel 2.10, derde lid, WNT toegerekend dient te worden aan de uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, dient deze in de WNT-verantwoording 2020 te worden opgenomen en verantwoord.

    Voor zover er in boekjaar 2020 geen sprake meer is van functievervulling als topfunctionaris (of van het met toepassing van artikel 1.1, onderdeel b, sub 6°, WNT aangemerkt blijven als topfunctionaris), bedraagt het met toepassing van artikel 2.1, tweede en derde lid, WNT bepaalde individueel toepasselijke bezoldigingsmaximum voor de topfunctionaris in dat jaar nul (€ 0).

    Op grond van artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT mag een component van de bezoldiging die betrekking heeft op een eerder kalenderjaar dan waarin deze in de salarisadministratie wordt verwerkt, onderscheidenlijk ten laste van het resultaat van de rechtspersoon of instelling komt, voor de toetsing aan het toepasselijk bezoldigingsmaximum, in afwijking van artikel 3, eerste lid, Uitvoeringsregeling WNT toegerekend worden aan het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Langs deze weg kan de eventuele overschrijding van het bezoldigingsmaximum in boekjaar 2020 toegestaan zijn. Dit mag echter alleen voor zover er in dat eerdere kalenderjaar (in dit geval 2019) voldoende ruimte in de WNT-norm bestaat of resteert. U beweert dat dit in uw geval aan de orde is voor zover het de afkoopsom voor niet-opgenomen vakantiedagen betreft. Uiteraard kunnen wij dat niet nagaan.

    Uit uw vragen wordt niet duidelijk of blijkt niet dat artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT eventueel ook zou kunnen worden toegepast op de betaling in boekjaar 2020 van de toelage op grond van de cao. Dit zou aan de orde kunnen zijn voor zover de toelage over bijvoorbeeld een kalenderjaar, per kalendermaand, is opgebouwd. Stel dat de betreffende toelage deels is opgebouwd over kalendermaanden uit de periode voorafgaand aan de periode van non-activiteit, dan zou uitsluitend het aan de maanden januari tot en met maart 2020 toe te rekenen deel van deze toelage op grond van artikel 2.10, derde lid, WNT aan de uitkering wegens beëindiging van het dienstverband dienen te worden toegerekend, en vormt het overige deel bezoldiging die aan een eerder boekjaar zou kunnen worden toegerekend. Voor zover artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT niet kan worden toegepast ten aanzien van deze toelage, zou de betaling van deze toelage, als bezoldigingscomponent, in boekjaar 2020, uitgaande van een individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum van € 0, een niet toegestane overschrijding van dat maximum opleveren en alsdan als onverschuldigd betaald moeten worden beschouwd. Dit geldt dus overigens alleen voor het deel van de toelage dat niet aan de uitkering wegens beëindiging van het dienstverband moet worden toegerekend op grond van artikel 2.10, derde lid, WNT.
Deze discussie is gesloten.