Bezoldigingsmaximum in de afbouwperiode
Bezoldigingsmaximum in de afbouwperiode
Ik wil graag de volgende situatie en daarmee samenhangend een aantal stellingen voorleggen.
Een bestuurder is voor 1 januari 2013 aangesteld en geniet met ingang van 2013 een bezoldiging lager dam het WNT-1 maximum, maar hoger dan het voor de instelling m.i.v. 2014 geldende WNT-maximum. Vanaf 2014 valt de bestuurder onder het overgangsrecht en zijn bezoldiging zal daarom gedurende de gedoogperiode gelijk zijn aan de bezoldiging over 2014. Verder is afgesproken dat de bezoldiging zal worden afgebouwd conform de wettelijke voorschriften. De daarbij behorende bedragen worden eveneens vastgelegd. Met andere woorden, bij aanvang van het overgangsrecht is vastgelegd dat de bezoldiging gedurende de gehele overgangsperiode (gedoog- en afbouwperiode) gelijk zal zijn aan wat maximaal is toegestaan uitgaande van de in 2014 genoten bezoldiging.
In jaar 2 van de gedoogperiode wordt de leaseauto vervangen door een leaseauto met een lagere fiscale bijtelling. Hierdoor daalt de bezoldiging. Ingevolge de bezoldigingsafspraken dient deze daling te worden gecompenseerd. Compensatie wordt echter om financiële redenen uitgesteld, maar er wordt nadrukkelijk niet van afgezien. Sterker nog, jaarlijks bevestigen partijen de oorspronkelijk bezoldigingsafspraken. In de jaarrekening wordt de feitelijke, dus een lagere dan afgesproken, bezoldiging gepubliceerd.
Omdat gedurende de gedoogperiode en de daaropvolgende afbouwjaren compensatie is uitgebleven, bedraagt de feitelijk genoten bezoldiging in het laatste gedoogjaar en de daaropvolgende afbouwjaren minder dan de afgesproken bezoldiging. De feitelijke genoten bezoldiging bedraagt ook minder dan de maximumbezoldiging volgens WNT-2.
Stellingen
Partijen besluiten alsnog tot nabetaling van de te weinig ontvangen bezoldiging.
Stelling 1: uitgaande van de bezoldigingsafspraken en artikel 3 Uitvoeringsregeling WNT is nabetaling met betrekking tot de gedoogperiode in ieder geval mogelijk. Eens?
Zoals toegelicht hebben partijen ook concrete bezoldigingsafspraken gemaakt met betrekking tot de afbouwperiode. De feitelijk genoten bezoldiging in de afgelopen afbouwjaren bedraagt echter minder dan dat wat is afgesproken. In principe mag de bezoldiging gedurende de afbouwperiode niet worden verhoogd.
Stelling 2: een eventuele nabetaling betreft in de onderhavige situatie als zodanig geen verhoging, maar het nakomen van bezoldigingsafspraken. Derhalve is een eventuele nabetaling toegestaan. Eens?
De bezoldiging dient in de onderhavige situatie in drie stappen te worden afgebouwd naar het bezoldigingsmaximum van WNT-1 en vervolgens in twee stappen naar het bezoldigingsmaximum van WNT-2. De genoten bezoldiging over het laatste gedoogjaar vormt in principe de grondslag voor de berekening van het bezoldigingsmaximum voor het eerste afbouwjaar (de regels m.b.t. vrijwillige verlaging blijven buiten beschouwing). De bezoldiging over het laatste gedoogjaar bedraagt minder dan afgesproken en ook minder dan het bezoldigingsmaximum van WNT-1.
Stelling 3: het bezoldigingsmaximum is gedurende de eerste 3 afbouwjaren gelijk aan de feitelijk genoten bezoldiging in het laatste gedoogjaar. Eens?
Stelling 4: voor de berekening van het bezoldigingsmaximum in het eerste afbouwjaar mag worden uitgegaan van de feitelijk genoten bezoldiging over het laatste gedoogjaar inclusief de nabetaling die op dat jaar betrekking heeft. Immers de nabetaling volgt uit de bezoldigingsafspraken. Eens?
Stelling 5: gedurende de eerste drie jaren van de afbouwperiode dient de bezoldiging te worden afgebouwd naar de bezoldiging van WNT-1. Aangezien de in het laatste gedoogjaar genoten bezoldiging minder bedraagt dan het bezoldigingsmaximum van WNT-1 en mede gezien de bezoldigingsafspraken, mag de bezoldiging in ieder geval worden aangevuld tot het bezoldigingsmaximum van WNT-1, omdat dit maximum het absolute bezoldigingsmaximum betreft. Eens?
Reacties
Uw vragen komen grotendeels neer op een verzoek om casusbeoordeling. BZK gaat niet in op verzoeken om casusbeoordeling. Wij gaan daarom niet in op uw stellingen nrs. 3 en 5 betreffende de hoogte van de toegestane bezoldiging waarop in deze casus recht bestaat in de behoud- en de afbouwperiode en de bezoldiging waarnaar aan het einde van de afbouwperiode moet zijn afgebouwd in deze casus. Op het Forum uitvoering WNT maar ook daarbuiten beperkt BZK zich tot het geven van (algemene) wetsuitleg. Wij beperken ons daarbij tot uw stellingen nrs. 1, 2 en 4.
Op de website topinkomens.nl is algemene informatie te vinden over de inhoud en strekking van het WNT-overgangsrecht in de vorm van vraag-antwoordcombinaties, afbouwschema’s en een rekentool: https://www.topinkomens.nl/vraag-antwoord/veelgestelde-vragen-en-antwoorden/het-overgangsrecht en https://www.topinkomens.nl/vraag-antwoord/afbouwschemas-en-rekentool-overgangsrecht.
Bestaande bezoldigingsafspraken boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, worden gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de WNT-1, van de WNT-2 of van de ministeriële regeling op grond van artikel 2.6, eerste lid, 2.7, tweede lid, 2.8, 3.4, tweede lid, of 3.5 WNT (de behoudperiode) gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging in drie jaar (de afbouwperiode) worden teruggebracht tot het tegen die tijd voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum.
Uitgangspunt voor de verdere afbouw van de bezoldiging tijdens de afbouwperiode van het overgangsrecht is de werkelijke bezoldiging in het voorgaande jaar, dat wil zeggen in het laatste behoudjaar; aanspraken die niet ten gelde zijn gemaakt, worden daarbij niet meegenomen. Zie ook deze Q&A op de website topinkomens.nl: https://www.topinkomens.nl/vraag-antwoord/vraag-en-antwoord/wat-is-het-startpunt-voor-de-afbouw-van-de-bezoldiging.
Deze werkelijke bezoldiging is, op basis van de (letterlijke) tekst van artikel 11a, eerste lid, Beleidsregels WNT 2021 in combinatie met artikel 7.3, achtste lid, WNT de bezoldiging die daadwerkelijk is uitbetaald in het laatste behoudjaar (en die in de jaarrekening is opgenomen). Dit kan niet anders worden gelezen dan als de bezoldiging inclusief nabetalingen betreffende eerdere kalenderjaren (onder voorwaarden waarop hieronder nader wordt ingegaan) die in het laatste behoudjaar zijn betaald. In genoemde bepalingen wordt geen uitzondering gemaakt voor nabetalingen (betreffende eerdere kalenderjaren) van bezoldiging in het laatste behoudjaar. Het verantwoorden in het jaar van uitbetaling is ook in overeenstemming met artikel 3, eerste lid, Uitvoeringsregeling WNT. Bij of krachtens de WNT is niet geregeld dat die bepaling niet geldt tijdens (de afbouwperiode van) het overgangsrecht.
In de afbouwperiode van het overgangsrecht is verdere verhoging van de bezoldiging niet toegestaan, voor zover de werkelijke bezoldiging in de afbouwperiode hoger is dan het bezoldigingsmaximum waarnaar moet worden afgebouwd op grond van artikel 7.3, achtste lid, WNT. Echter, nabetaling van bezoldiging betreffende eerdere kalenderjaren kan, onder voorwaarden, ook in de afbouwperiode nog zijn toegestaan. Het moet dan wel gaan om nabetalingen waarop in het uitbetalingsjaar ook daadwerkelijk arbeidsrechtelijk en op grond van de WNT recht bestond en die ook daadwerkelijk op het eerdere jaar betrekking heeft (d.w.z. dat het recht of de aanspraak daarop in dat eerdere jaar moet zijn ontstaan en nadien niet is verjaard of vervallen). Of daarvan in uw casus sprake is, kunnen wij niet beoordelen en beoordelen wij ook niet in het kader van de beantwoording van deze forumvraag.
Verder moet er in het eerdere jaar waaraan de nabetaling wordt toegerekend (op grond van artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT) voldoende ruimte in de WNT-norm zijn. Door die toerekening gaat de nabetaling niet tot de werkelijke bezoldiging van dat eerdere jaar behoren.