Levensloopverlof

Discussie gestart door LMSLMS .
Begonnen op . Geplaatst in categorie: Bezoldiging.

Middels de levensloopregeling werden werknemers in staat gesteld om een deel van hun bruto salaris te sparen om later in te zetten bij opname van onbetaald verlof. Dit was een wettelijke regeling die voor alle werknemers binnen de instelling open stond voor deelname.


Een topfunctionaris heeft in het jaar 2021 een aantal gehele maanden levensloopverlof opgenomen. Gedurende de maanden van opname van levensloopverlof is geen andere bezoldiging aan de topfunctionaris in persoon betaald en is uitsluitend het gespaarde levensloopverlof aan de topfunctionaris uitbetaald. Op grond van het pensioenreglement van het ABP dat van toepassing is op de topfunctionaris, is de werkgever echter gedurende een periode van maximaal 12 aaneengesloten kalendermaanden wel verplicht de werkgeversbijdrage door te betalen aan het ABP bij opname van levensloopverlof. Deze bepaling geldt voor alle deelnemers van het ABP. De oorzaak van het doorbetalen van de pensioenpremie aan het ABP gedurende de periode van opname van levensloopverlof ligt derhalve niet in een individuele afspraak tussen werkgever en de topfunctionaris, maar is vastgelegd in de ABP-pensioenregeling die verplicht van toepassing is op organisaties zoals vastgelegd in de statuten van het ABP.


Op grond van artikel 2 lid 2 onderdeel c van de uitvoeringsregeling WNT, behoort de opname van levenslooptegoed niet tot de WNT-bezoldiging.

Op grond van artikel 2.1 lid 3 van de WNT dient de deeltijdfactor te worden aangepast als een dienstverband een kortere duur heeft dan een kalenderjaar, waaronder opname van onbetaald verlof. In een eerder vraag & antwoord van augustus 2020 is over het al dan niet corrigeren van de deeltijdfactor bij onbetaald verlof de volgende toelichting gegeven:

Voor zover de aanstelling en daarmee de deeltijdfactor formeel ongewijzigd blijven, én het ongewijzigd blijven van de aanstelling en de deeltijdfactor vloeit rechtstreeks, dwingend en eenduidig voort uit een algemene bepaling van een cao, uit een andere met vakbonden afgesproken collectieve regeling of uit een wettelijk voorschrift (waaronder mede begrepen een publiekrechtelijke rechtspositieregeling voor ambtenaren), is een correctie van de omvang van het dienstverband niet aan de orde. In dat geval is een correctie van het individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum met toepassing van artikel 2.1, derde lid, WNT derhalve niet aan de orde.


In geval bij opname van levensloopverlof het ongewijzigd blijven van de aanstelling en de deeltijdfactor niet rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een algemene bepaling van een cao, uit een ander met vakbonden afgesproken collectieve regeling of uit een wettelijk voorschrift, dan zou de deeltijdfactor aangepast dienen te worden naar 0,0 fte.


Omdat de werkgever op grond van de pensioenregeling verplicht is tot het doorbetalen van het werkgeversdeel van de pensioenpremie gedurende de opname van levensloopverlof, zou een correctie van de deeltijdfactor naar 0,0 fte voor de maanden van opname van levenslooptegoed leiden tot een overschrijding van het bezoldigingsmaximum in de situatie van deze topfunctionaris. Dit zou tot gevolg hebben dat de door de werkgever verplicht betaalde pensioenpremies onverschuldigd betaald zouden zijn aan het ABP en de topfunctionaris een bedrag gelijk aan het totaal aan pensioenpremies aan de werkgever dient te betalen om de onverschuldigde betaling ongedaan te maken.


NB. Voor een uitkering wegens het beëindiging van het dienstverband is in artikel 4 lid 2 van de Uitvoeringsregeling WNT opgenomen dat uitkeringen die voortvloeit uit een algemene bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst of van een van toepassing zijnde collectieve regeling die is overeengekomen met verenigingen van werknemers of ambtenaren die bevoegd zijn afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden, of uit een wettelijk voorschrift, doch slechts voor zover de uitkering rechtstreeks, dwingend en eenduidig daaruit voortvloeit niet tot de beëindigingsvergoeding worden gerekend. Nu opname van levensloopverlof geen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband is, kan de verplichting van de werkgever op grond van de collectieve pensioenregeling om de pensioenpremie door te betalen tijdens opname van levensloopverlof hier niet worden uitgesloten van het bezoldigingsbegrip.

 

Kunt u de volgende vragen beantwoorden:

  1. Dient artikel 2 lid 2 onderdeel c van de Uitvoeringsregeling WNT zo te worden uitgelegd dat naast de opname van levensloopverlof uit het levenslooptegoed ook de door de werkgever op grond van de ABP-pensioenregeling verschuldigde pensioenpremies tijdens opname van levensloopverlof, van het bezoldigingsbegrip is uitgesloten?
  2. Wanneer het antwoord op vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, is het effect bij opname van levensloopverlof, voor zover de aanstelling en daarmee de deeltijdfactor formeel ongewijzigd blijven, én het ongewijzigd blijven van de aanstelling en de deeltijdfactor vloeit niet rechtstreeks, dwingend en eenduidig voort uit een algemene bepaling van een cao, uit een andere met vakbonden afgesproken collectieve regeling of uit een wettelijk voorschrift, de deeltijdfactor bij opname van levensloopverlof op 0,00 fte wordt gesteld voor een topfunctionaris?
  3. Indien niet rechtstreeks, dwingend en eenduidig uit een algemene bepaling van een cao of uit een andere met vakbonden afgesproken collectieve regeling of uit een wettelijk voorschrift kan worden opgemaakt dat de deeltijdfactor niet dient te worden aangepast bij opname van levensloopverlof, kan dan niet worden gesteld dat gelet op het generieke karakter van de levensloopregeling, waarbij deelname open stond voor alle werknemers en er een verplichting is opgenomen in de ABP-pensioenregeling de pensioenpremie door te betalen, de deeltijdfactor tijdens de periode van opname van levensloopverlof ongewijzigd dient te blijven?
  4. Wanneer het antwoord op vraag 3 ontkennend is beantwoord, is het effect dan dat bij overschrijding van het bezoldigingsmaximum, veroorzaakt door de verplichting uit de ABP-pensioenregeling voor de werkgever om het werkgeversdeel van de pensioenregeling door te betalen gedurende de periode van opname van levensloopverlof, leidt tot een onverschuldigde betaling en een topfunctionaris een bedrag gelijk aan het totaal aan pensioenpremies aan de werkgever dient te betalen om de onverschuldigde betaling ongedaan te maken?
  5. Zou het antwoord op vraag 2 en 3 anders luiden als levensloopverlof wordt opgenomen door een reguliere werknemer en getoetst dient te worden of de bezoldiging van een niet-topfunctionaris gepubliceerd dient te worden op grond van artikel 4.1 tweede lid van de WNT en de deeltijdfactor van een niet-topfunctionaris hiervoor bepaald dient te worden?

Reacties

  • De reactie van HelpdeskWNTHelpdeskWNT .
    Lid van de Redactie Min. BZKArray Reactie geschreven op .

    In artikel 2, tweede lid, onderdeel c, Uitvoeringsregeling WNT is bepaald dat ten aanzien van de functionaris in dienstbetrekking in ieder geval niet tot de bezoldiging in de zin van de wet wordt gerekend de afkoopsom van of de opname van het levenslooptegoed. Dit geldt voor zowel topfunctionarissen als niet-topfunctionarissen.

    In artikel 2, eerste lid, onderdeel q, Uitvoeringsregeling WNT is bepaald dat ten aanzien van de functionaris in dienstbetrekking in ieder geval tot de bezoldiging in de zin van de wet wordt gerekend het werkgeversdeel van premies voor of bijdragen aan pensioenregelingen, ongeacht of daar concrete vermogensaanspraken uit voortvloeien of tegenover staan. In onderdeel r van deze bepaling is materieel hetzelfde bepaald voor het werkgeversdeel van premies voor of bijdragen aan regelingen voor vervroegde uittreding. Ook dit geldt voor zowel topfunctionarissen als niet-topfunctionarissen. Voor de kwalificatie als bezoldiging van het werkgeversdeel van premies voor of bijdragen aan pensioenregelingen maakt het niet uit of de verplichting tot het betalen van deze werkgeversdelen voortvloeit uit een collectieve dan wel een individuele afspraak of regeling.
    Nergens uit de tekst van artikel 2 of uit de toelichting daarop blijkt dat de in onderdelen q en r bedoelde werkgeversdelen zijn uitgezonderd van het bezoldigingsbegrip voor zover zij worden afgedragen gedurende of over perioden van verlof zoals, bijvoorbeeld, levensloopverlof. Deze werkgeversdelen zijn, omdat zij formeel op de pensioenregeling zijn gebaseerd en niet op de levensloopregeling, ook geen onderdeel van de afkoopsom van of de opname van het levenslooptegoed. In levensloopregelingen is in de regel alleen bepaald dat het werkgeversdeel van de pensioenpremies c.a. tijdens het levensloopverlof niet op de functionaris wordt verhaald (de werkgever blijft deze premies met andere woorden afdragen alsof geen sprake was van verlof). Dit betekent dat werkgeversdelen van premies voor of bijdragen aan pensioenregelingen of aan regelingen voor vervroegde uittreding tot de bezoldiging behoren, ook bij afdracht gedurende of over perioden van verlof zoals levensloopverlof.

    Voor zover de opname van het levenslooptegoed wordt gebruikt voor de financiering van een periode van onbetaald verlof, leidt dat verlof in het kader van de vaststelling van het individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum van een topfunctionaris, afhankelijk van de wijze waarop het verlof wordt opgenomen, in beginsel tot correctie van de omvang of de duur van het dienstverband als bedoeld in artikel 2.1, tweede respectievelijk derde lid, WNT. (Voor een niet-topfunctionaris wordt in voorkomend geval op grond van artikel 5a, tweede lid, alleen gecorrigeerd voor de omvang van het dienstverband en niet voor de duur van het dienstverband.) Immers, tijdens het bedoelde verlof is geen sprake van de feitelijke, daad­werkelijke vervulling van de functie. Echter, voor zover het bedoelde verlof en daarmee het feitelijk, daadwerkelijk niet vervullen van de functie rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeien uit een algemene bepaling van een cao, uit een andere met vakbonden afgesproken collectieve regeling of uit een wettelijk voorschrift (waaronder mede begrepen een publiekrechtelijke rechtspositieregeling voor ambtenaren), blijft de bedoelde correctie van de omvang of (bij een topfunctionaris) de duur van het dienstverband achterwege en wordt het individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum – tenzij er op een andere grond reden is voor correctie – vastgesteld op basis van een niet gecorrigeerde omvang en duur van het dienstverband.

    Dit leidt tot de volgende antwoorden op uw vragen.

    Ad 1: Nee. Het werkgeversdeel van de pensioenpremie is een zelfstandige bezoldigings­component en geen onderdeel of component van de opname van het levenslooptegoed. De door de werkgever op grond van de ABP-pensioenregeling verschuldigde pensioenpremies tijdens opname van levensloopverlof zijn dus niet van het bezoldigingsbegrip uitgesloten.

    Ad 2: Uw aanname is in beginsel juist. Er bestaat geen wettelijk recht op levensloopverlof maar dat recht kan, onder voorwaarden, wel zijn vastgelegd in een algemene cao, een andere collectieve regeling of een ambtelijke rechtspositieregeling. Dat moet worden beoordeeld op basis van de concrete regeling of afspraak van het geval. Als we bijvoorbeeld uitgaan van de Levensloopregeling Rijkspersoneel, is in artikel 3.1.2 van die regeling vastgelegd dat het bevoegd gezag een tijdig en op correcte wijze aangevraagd levensloopverlof toekent, tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich tegen het levensloopverlof verzetten (blijkens de toelichting moet hierbij onder meer worden gedacht aan plaatsingen in het buitenland die niet kunnen worden onderbroken of een situatie waarin meerdere ambtenaren van hetzelfde dienstonderdeel in dezelfde periode levensloopverlof willen opnemen). Omdat het uitgangs­punt is dat levensloopverlof wordt toegekend (“tenzij”) moet voor de WNT worden aan­genomen dat het levensloopverlof ingeval van een rijksambtenaar rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit de rechtspositieregeling. Voor de WNT is dan geen sprake van de verplichting tot correctie van omvang of duur van het dienstverband gedurende het levens­loopverlof. Dit kan bij regelingen voor andere sectoren of branches mogelijk anders liggen, en daarom moet dit per sector/branche/instelling worden beoordeeld op basis van de daarvoor geldende levensloopregeling.

    Ad 3: Nee, dat kan in algemene zin niet zo worden gesteld. De beperking van de uitzondering op de correctie van omvang en duur van het dienstverband in het kader van de vaststelling van het individueel toepasselijke bezoldigingsmaximum tot situaties van verlof dat gebaseerd is op (kort gezegd) collectieve afspraken of een wettelijk voorschrift, is bedoeld om ontwijking of ontduiking van de WNT door middel van individuele afspraken aan banden te leggen. Het feit dat er op grond van de pensioenregeling sprake is van de verplichting de premie door te betalen tijdens het levensloopverlof, zoals bij de ABP-regeling, is op zichzelf beschouwd niet voldoende. Er moet, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, sprake zijn van een recht op toekenning van het levensloopverlof dat rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een algemene bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst of van een van toepassing zijnde collectieve regeling die is overeengekomen met verenigingen van werknemers of ambtenaren die bevoegd zijn afspraken te maken over arbeidsvoor­waarden, of uit een wettelijk voorschrift. Alleen als daarvan sprake is, mag correctie van de omvang en duur van het dienstverband voor de WNT achterwege blijven. De uitzondering geldt dus niet zondermeer voor elke levensloopregeling met een generiek karakter van de levensloopregeling, waarbij deelname open staat voor alle werknemers en er een verplichting is opgenomen in de ABP-pensioenregeling de pensioenpremie door te betalen.   

    Ad 4: Ja, dat is inderdaad de consequentie of het gevolg voor de topfunctionaris.

    Ad 5: Nee, voor topfunctionarissen en niet-topfunctionarissen geldt dezelfde regeling en derhalve dezelfde behandeling in het kader van de WNT.
Deze discussie is gesloten.