ontslaguitkering RvT

Discussie gestart door PGOPGO .
Begonnen op . Geplaatst in categorie: Ontslag.
Een stichting, waarop de WNT van toepassing is, heeft een conflict met de RvT. Hiertoe hebben de betreffende RvT leden onder andere advocaatkosten gemaakt. De stichting heeft met de leden overeenstemming bereikt over de afkoop. Dit is inclusief vergoeding van de door hun gemaakte kosten.
Deze vergoeding overtreft hetgeen in artikel 2.10 van de WNT is opgenomen.

Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75 000. In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband bedragen de uitkeringen ten hoogste € 75 000, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband.

In de uitvoeringsregeling is daarnaast nog opgenomen onder 4.10c

de uit een rechterlijke uitspraak voortvloeiende uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, met dien verstande dat de betaling van een uit een rechterlijke uitspraak voortvloeiende uitkering die het maximum, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, en 3.7, eerste lid, van de wet overschrijdt, niet onverschuldigd is;

Hierbij heb ik de volgende vragen. Indien de overeenkomst die door beide partijen is overeengekomen door de rechter wordt bevestigd is er dan sprake van een rechterlijke uitspraak waardoor het te betalen bedrag niet onverschuldigd is?

Volgens artikel 4.3 van het uitvoeringsbesluit worden juridische kosten niet meegerekend bij de uitkering wegens beëindiging indien deze op declaratiebasis gaat. Indien deze afzonderlijk benoemd staan in de uitspraak moeten deze dan evengoed meegenomen worden als vergoeding bij beëindiging aangezien deze niet op basis van declaratie worden vergoed?

De overeengekomen datum van beëindiging ligt in 2021. Dienen deze kosten dan in de WNT 2021 verwerkt te worden, ondanks dat deze in 2022 betaald gaan worden?


Reacties

  • De reactie van HelpdeskWNTHelpdeskWNT .
    Lid van de Redactie Min. BZKArray Reactie geschreven op .

    Alvorens antwoord te geven op uw vragen, maken wij u eerst attent op de regels inzake de maximum uitkering wegens beëindiging van het dienstverband voor toezichthoudende topfunctionarissen.

    Voor toezichthoudende topfunctionarissen geldt een ander, lager maximum voor wat de met hen overeen te komen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband betreft dan voor leidinggevende topfunctionarissen.

    In artikel 2.10, vijfde lid, van de WNT is namelijk het volgende bepaald: “In afwijking van het eerste lid komen partijen met betrekking tot leden, onderscheidenlijk voorzitters, van de hoogst toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, en artikel 1.3 geen uitkeringen wegens beëindiging van een dienstverband overeen die meer bedragen dan tien, onderscheidenlijk vijftien procent van de op grond van het eerste lid geldende maximale uitkeringen.”

    Dit houdt concreet in:

    • Voor voorzitters van de hoogst toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling geldt dat de overeengekomen uitkering niet hoger mag zijn dan vijftien procent van de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 11.250.
    • Voor leden van de hoogst toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling geldt dat de overeengekomen uitkering niet hoger mag zijn dan tien procent van de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 7.500.

    Hierbij past nog de opmerking dat de wetgever bij de invoering van deze normering bij de Evaluatiewet WNT heeft overwogen dat het zeer zelden voorkomt dat er met toezichthoudende topfunctionarissen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband worden overeengekomen. Dergelijke uitkeringen worden door partijen in het veld over het algemeen ongebruikelijk en ongewenst gevonden. Het vraagstuk of uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband aan toezichthoudende topfunctionarissen wenselijk zijn, heeft de wetgever overgelaten aan de toezichthoudende organen zelf (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34654, nr. 3, blz. 28-29, artikelsgewijze toelichting artikel I, onderdeel P).

    Voor het antwoord op uw eerste vraag verwijzen wij u naar deze Q&A op de website: https://www.topinkomens.nl/vraag-antwoord/vraag-en-antwoord/is-de-betaling-van-een-uitkering-wegens-beeindiging-van-het-dienstverband-ontslagvergoeding-die-uit-een-rechterlijke-uitspraak-voortvloeit-per-definitie-niet-genormeerd-door-de-wnt-ook-ingeval-van-een-pro-forma-uitspraakVoor zover sprake is van een tussen partijen onderling overeengekomen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband welke door de rechter in een (pro forma) uitspraak is bevestigd of waarmee de rechter in een (pro forma) uitspraak heeft ingestemd, is de betaling van deze uitkering niet gemaximeerd door de WNT. Dat volgt inderdaad uit artikel 4, eerste lid, onderdeel c, Uitvoeringsregeling WNT. Echter, op basis van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1924) zal de rechter moeten beoordelen en bepalen of de aanleiding tot bekrachtiging of bevestiging van tussen partijen onderling gemaakte afspraken over een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband billijk is, ondanks dat de rechter zelf niet gebonden is aan de WNT. Volgens deze jurisprudentie is accordering door de rechter van afspraken die partijen zelf niet zouden mogen maken, niet passend. In meerdere rechterlijke uitspraken over de WNT in het verleden is uitgegaan van reflexwerking van de WNT. De rechter heeft zich derhalve in meerdere zaken gebonden geacht aan doel, strekking en inhoud van de WNT. Het is dus alleszins onzeker of de rechter daadwerkelijk zal meegaan met de bedoeling van partijen om via een rechterlijke uitspraak bekrachtiging of bevestiging van hun onderlinge afspraken te verkrijgen.

    In dit verband wijzen wij volledigheidshalve ook op de toelichting op de wijziging van de Uitvoeringsregeling WNT (Stcrt. 2018, 62642). Daarin is het volgende vermeld over pro forma rechterlijke uitspraken:

    7. Pro forma rechterlijke uitspraken bij beëindiging van het dienstverband
    In artikel 1.6, tweede lid, WNT is voor uitkeringen wegens beëindiging van dienstverband bepaald dat ze niet onverschuldigd betaald zijn indien de betaling voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak. Artikel 1.6, tweede lid, WNT brengt met zich mee dat deze bepaling ook van toepassing is op de betaling van een tussen partijen onderling overeengekomen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, die door de rechter in een pro forma-uitspraak is bevestigd of waarmee de rechter in een pro forma-uitspraak heeft ingestemd. Een pro forma-uitspraak is immers ook een rechterlijke uitspraak. De formulering van artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling WNT is hiermee in overeenstemming gebracht. Deze aanpassing is niet alleen redactioneel, maar houdt ook een beleidsmatige wijziging in. Het bij de Uitvoeringsregeling WNT ingenomen standpunt dat er in geval van een pro formaprocedure geen sprake is van een rechtelijke toets, blijkt niet meer houdbaar, ook in het licht van de wijziging van het ontslagrecht in het kader van de Wet werk en zekerheid. In het huidige ontslagrecht komen er nog maar weinig pro formaprocedures voor. Bovendien is het niet altijd mogelijk een zuivere pro formaprocedure te onderscheiden van een procedure waarin de rechter wel degelijk een inhoudelijke afweging en beoordeling maakt. Daarnaast kan uit de jurisprudentie die tot op heden over de WNT is gevormd worden geconcludeerd dat rechters de WNT in de regel (vanuit reflexwerking) als een factor van belang meewegen, ook in pro formaprocedures. Een voorbeeld is de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2013, waarin de rechtbank tot een ontslagvergoeding conform de WNT is gekomen, mede omdat de betrokken partijen zich niet hebben willen uitlaten over de omstandigheden die aanleiding voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst gaven. Op basis daarvan kon de rechtbank geen inhoudelijke beoordeling geven of er een hogere vergoeding dan het op grond van de WNT toegestane maximum billijk is of zou kunnen zijn. Een ander voorbeeld is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 29 juni 2015. De CRvB overweegt daarin (in een procedure op grond van het ambtenarenrecht) dat ‘niettegenstaande het bepaalde in artikel 1.6, tweede lid, van de WNT’ rechterlijke accordering van afspraken die partijen zelf niet zouden mogen maken niet passend is. Voor afwijking moet ‘een sprekende motivering’ bestaan.”

    Het antwoord op uw tweede vraag luidt: voor zover voldaan wordt aan de in artikel 4, derde lid, Uitvoeringsregeling WNT gestelde voorwaarden, wordt de tussen partijen overeengekomen vergoeding van kosten van juridische bijstand in elk geval niet tot de uitkering wegens beëindiging van het dienstverband gerekend. Voor zover niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, maar de vergoeding van de kosten van juridische bijstand onderdeel zijn van een tussen partijen onderling overeengekomen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband welke door de rechter in een (pro forma) uitspraak is bevestigd of waarmee de rechter in een (pro forma) uitspraak heeft ingestemd, is ook de betaling van deze kostenvergoeding niet gemaximeerd door de WNT.

    Voor het antwoord op uw derde vraag verwijzen wij naar deze Q&A op de website: https://www.topinkomens.nl/vraag-antwoord/vraag-en-antwoord/moet-een-uitkering-wegens-beeindiging-van-het-dienstverband-die-voortvloeit-uit-een-rechterlijke-uitspraak-openbaar-worden-gemaakt. Voor zover een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak (als hiervoor bedoeld), hoeft deze sinds 2017 niet meer openbaar te worden gemaakt.

    Voor zover sprake is van een tussen partijen onderling overeengekomen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband welke door de rechter in een (pro forma) uitspraak niet is bevestigd of waarmee de rechter in een (pro forma) uitspraak niet heeft ingestemd, dan gelden de regels van openbaarmaking wél voor deze overeengekomen uitkering. In artikel 5, vijfde lid, Uitvoeringsregeling WNT is nader bepaald welke gegevens betreffende de uitkering wegens beëindiging van het dienstverband in de WNT-verantwoording over het boekjaar vermeld moeten worden. Dit betreft onder meer (zie onderdeel e van genoemde regelingsbepaling) de in het boekjaar overeengekomen en de in het boekjaar gedane (d.w.z. uitbetaalde) uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband, met uitzondering van uitkeringen die voortvloeien uit een rechterlijke uitspraak. Overschrijdingen van de voor de topfunctionaris geldende maximale uitkering moeten op grond van het zesde lid worden verantwoord.

    Aannemende dat de uitkering is overeengekomen vóór de afsluiting van de jaarrekening 2021, moet de overeengekomen uitkering en de eventuele overschrijding van het maximum worden verantwoord in de WNT-gegevens over boekjaar 2021.  Tevens moet de in boekjaar 2022 of een later boekjaar uitbetaalde uitkering en de eventuele overschrijding van het maximum worden verantwoord in de WNT-gegevens over boekjaar 2022 of dat latere boekjaar. De uitkering en de eventuele overschrijding van het maximum moeten dus worden verantwoord in het boekjaar waarop deze uitkering betrekking heeft én in het boekjaar of de boekjaren waarin de uitkering of een gedeelte van de uitkering is uitbetaald.

    Voor zover na de afsluiting van de jaarrekening 2021 blijkt dat deze onjuist of onvolledig is vastgesteld omdat een vóór het moment van afsluiting overeengekomen ontslaguitkering niet is opgenomen in de WNT-gegevens over 2021, dan moet foutherstel van de WNT-gegevens 2021 worden opgenomen in de jaarrekening 2022. Voor zover de uitkering pas na het afsluiten van de jaarrekening 2021 is overeengekomen, dan is er geen sprake van foutherstel, want de jaarrekening 2021 is vastgesteld op basis van op dat moment juiste en volledige informatie. De uitkering moet dan worden opgenomen in de WNT-gegevens over 2022. Volledigheidshalve verwijzen wij voor meer informatie naar het Verantwoordingsmodel WNT 2021, meer specifiek naar blz. 27-29, tabel 2 van dat model en de invulinstructies bij die tabel, in het bijzonder de invulinstructies nrs. 2, 3 en 4.
Deze discussie is gesloten.