afkoop WW rechten bij mobiliteitsdienstverband
Gezien uw bericht uit november '23: 'Voor de WNT kwalificeren betalingen aan een (mobiliteits)bureau dat het dienstverband van een topfunctionaris overneemt van een WNT-instelling, niet als uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband van die topfunctionaris, voor zover de betalingen aan dat bureau in totaliteit niet hoger zijn dan de uitkeringsaanspraken die op het moment van de contractovername voorbetrokkene bij
onvrijwillig ontslag rechtstreeks, dwingend en eenduidig zouden voortvloeien uit een wettelijk voorschrift, een algemene bepaling van een voor werknemers geldende collectieve arbeidsovereenkomst of andere met vakbonden van werknemers overeengekomen collectieve regeling (artikel 10a Beleidsregels WNT 2023).'
Betekent dit ook dat het deel voor afkoop van de wettelijke WW niet voor 30% (art 10c lid4), maar voor 100% (van het maximale wettelijke) WW uitkeringsrecht mag worden betaald aan het mobiliteitsbureau?
Betekent dit ook dat het deel voor afkoop van de wettelijke WW niet voor 30% (art 10c lid4), maar voor 100% (van het maximale wettelijke) WW uitkeringsrecht mag worden betaald aan het mobiliteitsbureau?
Deze discussie is gesloten.
Reacties
Gezien het gegeven antwoord is mijn indruk dat ik de vraag niet duidelijk heb gesteld. Ter verduidelijking het volgende.
Betalingen aan een mobiliteitsbureau worden niet aangemerkt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, voor zover uitkeringen in totaliteit niet hoger zijn dan de aanspraken die bij onvrijwillige beëindiging in totaliteit dwingend en eenduidig zouden voortvloeien uit een wettelijk voorschrift, een collectieve arbeidsovereenkomst of andere collectieve regeling (art. 10a Beleidsregels WNT). Onder dergelijke dwingende en eenduidige aanspraken vallen ook (indien sprake is van eigenrisicodragerschap) uitkeringen uit hoofde van de wettelijke WW-uitkering. Artikel 10c Beleidsregels WNT bepaalt dat als een uitkering rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een wettelijk voorschrift, zoals in dit voorbeeld de wettelijke WW-uitkering, de afkoop van die uitkeringsrechten tegen een gebruikelijke afkoopwaarde (30%) eveneens wordt geacht rechtstreeks, dwingend en eenduidig voort te vloeien uit een wettelijk voorschrift.
Uit het voorgaande vloeit voort dat als partijen afspreken dat (1) de wettelijke WW-uitkering wordt afgekocht tegen 30% afkoopwaarde en (2) die afkoopsom wordt aangewend om betalingen te verrichten aan een mobiliteitsbureau, de betalingen aan het mobiliteitsbureau niet worden aangemerkt als uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband.
Mijn vraag is nu: kan alleen de afkoopwaarde van 30% worden aangewend voor betalingen aan het mobiliteitsbureau, zonder dat deze betalingen worden aangemerkt als uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband? Of kan worden afgesproken dat de volledige waarde van de wettelijke WW-uitkering (dus 100% van de totale uitkeringsrechten) wordt aangewend voor betalingen aan het mobiliteitsbureau? In het laatste geval zou de topfunctionaris dus geen betalingen ontvangen uit hoofde van zijn recht op WW-uitkering, maar uitsluitend betalingen ontvangen van het mobiliteitsbureau dat het contract heeft overgenomen. De kosten die anders door de instelling zouden worden gemaakt voor de betaling van de WW-uitkering worden aangewend voor uitkeringen aan het mobiliteitsbureau.
Omdat artikel 10a Beleidsregels WNT spreekt over vervangende uitkeringen die in totaliteit niet hoger zijn dan de aanspraken die in totaliteit zouden bestaan bij onvrijwillige beëindiging van het dienstverband, lijkt mij dat de totale uitkeringsrechten kunnen worden vervangen door betalingen aan het mobiliteitsbureau.
We blijven bij ons antwoord dat afkoop van uitkeringsrechten formeel en feitelijk iets anders is dan betaling van een bedrag ineens of in termijnen aan een mobiliteitsbureau ter vervanging van uitkeringsrechten. Het een kan niet voor het ander worden gebruikt. Beide vormen van afspraak en betaling hebben een verschillend doel en toepassing en worden in het kader van de WNT verschillend behandeld.
De betaling aan een mobiliteitsbureau mag in de vorm van betaling van een bedrag ineens ter vervanging van de in die bepaling omschreven uitkeringsrechten. Wellicht bedoelt u met de term afkoop niet afkoop in de zin van artikel 10c Beleidsregels WNT 2024 maar de betaling van een bedrag ineens ter vervanging van uitkeringsrechten. In dat geval is het beter om de term afkoop te vermijden omdat die tot misverstand kan leiden bij de toets aan artikel 10a Beleidsregels WNT 2024.
Dat de bekostiging van contractovername door een mobiliteitsbureau formeel en feitelijk niet kan plaatsvinden door afkoop van uitkeringsrechten, blijkt uit de toelichting op de invoering van artikel 10a (Stcrt. 2016, 13373, blz. 2). In de toelichting is er het volgende over gezegd, waarbij wij de relevante passages hebben geaccentueerd:
“In de praktijk komt het voor dat werkgevers mobiliteitsbureaus inzetten als HRM-instrument om medewerkers elders aan het werk te helpen. Hiermee wordt onvrijwillige beëindiging van het dienstverband en de daaraan verbonden uitkeringsaanspraken voorkomen. De medewerker neemt vrijwillig ontslag en treedt in dienst bij het mobiliteitsbureau (in de praktijk contractovername genoemd). De arbeidsrelatie van de medewerker wordt in feite overgenomen voor een aantal jaren met behoud van bestaande arbeidsvoorwaarden en pensioenopbouw. Gedurende de contractperiode begeleidt het bureau de kandidaat naar een andere functie. Na afloop van de contractperiode heeft de voormalige werkgever geen enkele verplichting meer aan de kandidaat. De voormalige werkgever betaalt in plaats van de uitkeringen waarop aanspraak zou ontstaan bij onvrijwillig ontslag het mobiliteitsbureau (meestal vooraf) de totale bezoldiging voor de duur van de contractovername, plus eventuele opslagpercentages, opleidingskosten en jaarlijkse vaste kosten i.v.m. de contractovername.
De wettelijke aanspraken ontstaan bij onvrijwillig ontslag worden voor de toepassing van de WNT niet als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband aangemerkt. Het ligt in de rede de kosten (exclusief BTW) voor een mobiliteitsbureau, als zijnde een alternatief voor de door de werkgever te bekostigen wettelijke aanspraken ontstaan bij onvrijwillig ontslag, evenmin als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband aan te merken, voor zover deze niet hoger zijn dan de aanspraken die een medewerker heeft bij ontslag, die voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde cao of wettelijk voorschrift.”
De crux hiervan is dat bij afkoop sprake is van onvrijwillig ontslag. De daaraan verbonden uitkering wordt afgekocht en dus niet vermeden.
De door u genoemde afkoop van een wettelijke WW-uitkering is overigens formeel en feitelijk niet mogelijk en valt buiten artikel 10c Beleidsregels WNT 2024. Artikel 10c ziet volgens de toelichting op die bepaling (Stcrt. 2021, 46521, blz. 9-10) op de afkoop van bovenwettelijke, na-wettelijke en niet-wettelijke werkloosheidsuitkeringen, wachtgelden en wachtgelduitkeringen. De Werkloosheidswet biedt zelf geen afkoopmogelijkheid. Ons zijn geen cao's bekend waarin die afkoopmogelijkheid wel wordt geboden. U bedoelt wellicht dat partijen willen afspreken dat de topfunctionaris afziet van het aanvragen en ontvangen van een wettelijke WW-uitkering in ruil voor betaling van een bedrag ineens ter vervanging van die WW-uitkering (WW-vervangende uitkering). De afspraak en de betaling van een dergelijke WW-vervangende uitkering (inclusief de afkoop daarvan) is genormeerd door de WNT als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en valt niet onder artikel 10a Beleidsregels WNT 2024, tenzij de WW-vervangende uitkering (en de afkoop daarvan) rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een algemene bepaling van een cao of van een van toepassing zijnde collectieve regeling die is overeengekomen met verenigingen van werknemers of ambtenaren die bevoegd zijn afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden.