doorcascaderen
Discussie gestart door
gdjong .
Begonnen op
.
Geplaatst in categorie: Bezoldiging.
Een bestuurder is uit dienst getreden. Bij in dienst treding van de bestuurder in 2014 – was de WNT reeds van kracht. Als gevolg van de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld in mei, is in het jaar van uit dienst treden sprake van een overschrijding van het bezoldigingsmaximum.
In de uitvoeringsregeling WNT artikel 3.2 is opgenomen dat componenten aan een boekjaar kunnen toegerekend worden indien deze in enig jaar ten laste van het resultaat van de rechtspersoon of instelling komt.
Op basis van het bepaalde in de uitvoeringsregeling hebben wij de volgende vragen:
- In de arbeidsovereenkomst van de betreffende bestuurder is NIET opgenomen dat het vakantiegeld jaarlijks ineens wordt uitbetaald. In het boekjaar 2014 is sprake van voldoende ruimte om de overschrijding voortvloeiend uit het vakantiegeld ineens toe te rekenen. Is deze toerekening aan 2014 toegestaan op grond van het feit dat in de arbeidsovereenkomst NIET is opgenomen dat het vakantiegeld ineens wordt uitbetaald. Wij merken op dat in de arbeidsovereenkomst een jaarsalaris incl. vakantiegeld, eindejaarsuitkering en overige emolumenten wordt vermeld.
- Is toerekening ineens aan het jaar 2014 ook toegestaan als WEL was opgenomen dat het vakantiegeld jaarlijks in mei wordt uitbetaald?
- In de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 wordt gebruik gemaakt van een overgangsbepaling, waardoor de bezoldiging hoger is dan het individueel bezoldigingsmaximum. Indien deze ruimte niet ineens mag worden benut, op grond van de twee hiervoor weergegeven vragen, maar jaarlijks moet worden toegerekend, mag dit dan ook voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018? Of geldt per definitie dat in de jaren dat gebruik wordt gemaakt van de overgangsbepaling er geen ruimte is, omdat de bezoldiging in die jaren het individueel bezoldigingsmaximum al overstijgt.
Deze discussie is gesloten.
Reacties
Hieronder geven wij algemene wetsuitleg over de toepassing van artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT in relatie tot het door een WNT-instelling uitbetaalde vakantiegeld. Wij houden daarbij de volgorde van de door u gestelde vragen aan. Omdat de vragen 1 en 2 met elkaar samenhangen, beantwoorden wij die tezamen.
Ad 1 en 2.
De hoofdregel voor toerekening van een bezoldigingscomponent aan een kalenderjaar is vastgelegd in artikel 3, eerste lid, Uitvoeringsregeling WNT: “Een component van de bezoldiging wordt toegerekend aan de bezoldiging van het kalenderjaar waarin deze component in de salarisadministratie wordt verwerkt of, indien de component niet in de salarisadministratie wordt opgenomen, in het jaar waarin de component ten laste van het resultaat van de rechtspersoon of instelling komt.”
Hierop is de volgende uitzondering geformuleerd in artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT: “Voor de toetsing aan het toepasselijk bezoldigingsmaximum kan, in afwijking van het eerste lid, een component van de bezoldiging die betrekking heeft op een eerder kalenderjaar dan waarin deze in de salarisadministratie wordt verwerkt, onderscheidenlijk ten laste van het resultaat van de rechtspersoon of instelling komt, toegerekend worden aan het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.” Deze bepaling is van toepassing indien sprake is van uitbetaling van een bezoldigingscomponent in een later kalenderjaar dan het kalenderjaar waarin deze is opgebouwd.
Een gebruikelijk en veel voorkomend voorbeeld daarvan is het vakantiegeld dat in de kalendermaanden juni tot en met december van kalenderjaar T-1 is opgebouwd en in de kalendermaand mei van kalenderjaar T wordt uitbetaald. Daarbij maakt het voor de toepassing van deze bepaling niet uit of het moment van uitbetaling van het vakantiegeld in de arbeidsovereenkomst of de ambtelijke aanstelling is vastgelegd of niet. Een dergelijk vereiste staat niet in de tekst van deze bepaling en vloeit daar ook niet uit voort. Ook als het moment van uitbetaling niet in de arbeidsovereenkomst of de ambtelijke aanstelling is vastgelegd maar er feitelijk sprake is (al dan niet op basis van een gegroeide praktijk) van uitbetaling van het vakantiegeld in een later kalenderjaar, kan artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT worden toegepast. Het gaat derhalve niet (uitsluitend) om het in de arbeidsovereenkomst vastgelegde betalingsmoment maar (ook) om het moment waarop de betaling feitelijk heeft plaatsgevonden en welke praktijk er op dat vlak bestaat of is gegroeid in de arbeidsrelatie tussen de WNT-instelling en de topfunctionaris.
Het antwoord op de vragen 1 en 2 is derhalve hetzelfde: ja, dat is toegestaan voor zover er:
Ad 3.
Zoals hiervoor vermeld bij het antwoord op uw vragen 1 en 2, is toepassing van artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT onder meer toegestaan voor zover er in het eerdere kalenderjaar waaraan wordt toegerekend nog voldoende ruimte resteert in de toepasselijke WNT-norm om de overschrijding uit een later kalenderjaar daarbinnen “op te vangen”. Uw vraag 3 betreft, als wij het goed samenvatten, wat in dit verband verstaan moet worden onder “de toepasselijke WNT-norm”.
Het is onder de noemer van wetsuitleg niet mogelijk om daarop een algemeen geldend antwoord te geven. Het antwoord hangt namelijk af van de feiten en omstandigheden van het geval. Wij leggen dit hieronder nader uit:
Dit betekent dat indien een topfunctionaris bijvoorbeeld op grond van overgangsrecht (artikel 7.3 of 7.3a WNT of artikel 7 Uitvoeringsbesluit WNT) in het betreffende kalenderjaar of de betreffende kalenderjaren recht heeft op een hoger toegestane bezoldiging dan het algemene bezoldigingsmaximum dan wel een hoger of lager bezoldigingsmaximum op grond van artikel 2.5, 2.6, 2.7 of 3.4 WNT, die hoger toegestane bezoldiging (voor de duur van het overgangsrecht) in dat geval het vertrekpunt vormt voor “de toepasselijke WNT-norm” voor de toepassing van artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT. We spreken hier bewust op “vertrekpunt”, want voor de toets aan het individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum moet ook in dit geval worden gecorrigeerd voor de (werkelijke) duur en/of omvang van het dienstverband.
Vertaald naar uw vraag 3 houdt dit in dat er alleen sprake kan zijn van de mogelijkheid van toerekening van in een later jaar uitbetaald vakantiegeld aan kalenderjaar 2015, 2016, 2017 of 2018 voor zover er in deze jaren nog voldoende ruimte resteert in de toepasselijke WNT-norm (in dit geval: het individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum op basis van de hoger toegestane bezoldiging op grond van het overgangsrecht WNT). Dit moet via de op grond van artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT toegestane methode van cascadegewijs toerekenen (ofwel, zoals u het omschrijft, “doorcascaderen”) per kalenderjaar worden nagegaan.
Wellicht ten overvloede, nog dit. Voor zover uw vraag (mede) betrekking heeft op dan wel (mede) voortkomt uit eventuele onduidelijkheid of onzekerheid over het wel of niet mogen “doorcascaderen” op grond van artikel 3, tweede lid, Uitvoeringsregeling WNT, verwijzen wij naar het antwoord dat wij ter zake eerder hebben gegeven op deze eerdere forumvraag: https://forum.topinkomens.nl/discussion/588/toerekenen-kalenderjaar-cascaderen-en-doorcascaderen. Daarin hebben wij uiteengezet dat “doorcascaderen” in beginsel is toegestaan alsmede welke voorwaarden en eventuele beperkingen daarvoor gelden op grond van de WNT.